afbeelding – image: Schilderij van Gustaaf Wappers over de Belgische Revolutie – Peinture de Gustave Wappers sur la Révolution belge (1835); Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België; Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique; Bron- source: Wikipedia
DE BELGISCHE REVOLUTIE WORDT BLOEDIG
In onze vorige teksten heeft de B.U.B. uiteengezet dat de burgerij de volksrevolutie kracht bijzette, de internationale omstandigheden aan de Belgische revolutionairen alle ruimte lieten en dat de oudste zoon van de Hollandse koning, Willem van Oranje, de zelfstandigheidseisen van de Belgen ondersteunde. Dat was echter niet het geval voor de koning zelf en zijn jongste zoon Frederik, die de Belgen een lesje wilden leren. Prins Frederik sloeg op 21 september 1830 met 10.000 soldaten, waaronder veel Belgen, en een sterke artillerie in Vilvoorde zijn kamp op. Nochtans deserteerden vele Belgische soldaten en voegden zich bij de opstandelingen. De Belgische Revolutie ging haar bloedige en beslissende fase in.
In september 1830 deserteerden vele Belgische soldaten uit het Nederlandse leger om zich bij de opstandelingen te voegen. Op 22 september 1830 richtte prins Frederik zich tot de Brusselaars om hen te zeggen dat de koning van hun grieven akte had genomen, maar dat de openbare orde hersteld moest worden. Daarom kondigde hij aan de dag nadien Brussel te willen binnentrekken. Er zouden geen represailles zijn tegen de bevolking, maar enkel tegen de leiders van de opstand. Vanaf de publicatie van deze oproep ontvluchtten die laatsten de stad om zich in veiligheid te brengen tegen het reguliere leger van de Nederlanders. De revolutie leek een verloren zaak !
In de nacht van 22 op 23 september zetten Nederlandse troepen zich in beweging om Brussel binnen te vallen. De toegangspoorten tot de stad werden slecht bewaakt. Slechts een handvol burgerwachters en revolutionairen beschermden de Schaarbeeksepoort en de Leuvensepoort. De situatie was wanhopig voor de Belgische opstandelingen. Wie kon de Belgische revolutie redden? Het antwoord kwam van de mensen. Overal in Brussel begonnen honderden burgers, vooral geholpen door de Luikenaars die de stad niet verlieten, zich te mobiliseren. Sommigen bemachtigden wapens van de burgerwacht en zochten hun toevlucht achter barricades of op de daken en achter de ramen van gebouwen. Bij de Vlaamsepoort werd de Nederlandse kolonne op een verrassende manier begroet: de burgers gooiden stenen en meubels uit de ramen naar beneden. De Nederlanders waren verrast door dit verzet en hadden geen andere keuze dan rechtsomkeer te maken. De benedenstad kon daardoor door hen niet ingenomen worden, wat negatieve gevolgen voor hen meebracht aangezien er uit die wijk veel vrijwilligers kwamen die naar de barricades gingen die opgetrokken waren op het Koningsplein en voor het Koninklijk Park (tegenwoordig “Warandepark” of “Parc de Bruxelles” in het Frans).
Twee andere Nederlandse kolonnes konden echter via de Schaarbeeksepoort en de Leuvensepoort in de stad binnendringen. Maar ze moesten zich al snel verschuilen in het Park van Brussel. In het nauw gedreven op deze beperkte ruimte werden de Nederlandse soldaten het mikpunt van kanonschoten waarvan het aantal alsmaar toenam, ondermeer wegens de komst van vrijwilligers uit heel Brabant, Luik en Henegouwen.
Gewelddadige gevechten tussen de revolutionairen en de Nederlanders braken uit. Ze namen vier lange dagen in beslag: van 23 tot 26 september 1830. Charles Rogier keerde terug naar Brussel om de troepen daar te motiveren. De opstandelingen schoten voortdurend op de Nederlanders, terwijl die laatsten onvermoeibaar riposteerden.
De Belgische revolutionair uit Luik, Jean-Joseph Charlier, die bekend stond als “Houten-Been”, daar hij een been had verloren tijdens de veldslagen van Napoleon, was naar Brussel gekomen om de Brabantse opstandelingen een handje te helpen. Hij plaatste een kanon op de Belgische barricade op de Lotharingenplein om de Nederlanders in het Park te bombarderen. Zijn optreden was doorslaggevend bij de Nederlandse nederlaag aangezien hij zware verliezen aan het noordelijke leger toebracht. Maar ook de rebellen bleven niet gespaard: 1.500 Belgische opstandelingen stierven na vier dagen vechten. De Brusselse ziekenhuizen lagen vol met gewonden. Op 24 september werd opnieuw een Voorlopige Administratieve Commissie opgericht, die het bevel over het Belgische leger gaf aan de half-Spaanse, half-Vlaamse Belg Don Juan Van Halen. Deze Commissie was het embryo van het Voorlopig Bewind.
Ondanks alle inspanningen, slaagde het Nederlandse leger er niet in de rebellen te verslaan. Op 27 september 1830 in de ochtend gaf Don Juan Van Halen het bevel het Park te bestormen. De opstandelingen merkten toen tot hun verbazing dat het park leeg was ! Prins Frederik had inderdaad besloten zijn troepen uit het Park van Brussel en de stad terug te trekken tijdens de nacht van 26 op 27 september 1830. Dat gebeurde zo stil dat zelfs de revolutionairen deze vlucht niet opgemerkt hadden !
In heel België brokkelde het koninklijk gezag snel af. In onze volgende tekst zullen we het hebben over het einde van de revolutie en de nasleep ervan.
LA REVOLUTION BELGE DEVIENT SANGLANTE
Dans nos textes précédents, le B.U.B. a expliqué que la bourgeoisie renforçait la révolution populaire, que les circonstances internationales laissaient le champ libre aux révolutionnaires belges et que le fils aîné du roi des Pays-Bas, Guillaume d’Orange, soutenait les exigences autonomistes des Belges. Cependant, ce n’était pas le cas du roi lui-même ni de son plus jeune fils Frederik, qui voulaient faire la leçon aux Belges. Le prince Frederik campa le 21 septembre 1830 avec 10.000 soldats, dont de nombreux Belges, et une artillerie lourde à Vilvorde. Cependant, bon nombre de soldats belges ont déserté et rejoint les rebelles. La Révolution belge entrait dans sa phase sanglante et décisive.
En septembre 1830 et dans toute la Belgique, des milliers de soldats belges quittaient l’armée hollandaise et se joignaient aux rebelles. Le 22 septembre 1830, le prince Frédéric s’adressait aux Bruxellois pour leur dire que le roi avait pris connaissance de leurs griefs, mais que l’ordre public devait être rétabli. C’est la raison pour laquelle il annonça vouloir entrer dans Bruxelles le lendemain. Il n’y aurait pas de représailles contre la population, mais uniquement contre les leaders de la révolution. A partir de la publication de cette proclamation, ces derniers fuirent la ville pour se mettre en sécurité contre l’armée régulière des Hollandais. La révolution semblait perdue !
Pendant la nuit du 22 au 23 septembre, les troupes hollandaises se mettaient en mouvement pour envahir Bruxelles. Les entrées de la ville étaient mal gardées. Seulement une poignée d’hommes de la garde civile et des révolutionnaires protégaient la Porte de Schaerbeek et la Porte de Louvain. La situation était désespérante pour les insurgés belges. Qui allait sauver la Révolution belge ? La réponse viendrait du peuple. Partout à Bruxelles, des centaines de citoyens aidés notamment par les Liégeois qui n’avaient pas quitté la ville commencèrent à se mobiliser. Certains se sont emparés des armes de la garde civile et se retranchèrent derrière des barricades ou sur les toits et derrière les fenêtres des immeubles. A la porte de Flandre, la colonne hollandaise fut accueillie de façon surprenante : les citoyens jetaient des pierres et des meubles depuis les fenêtres vers le bas. Les Hollandais étaient surpris par cette résistance et n’avaient d’autre choix que de rebrousser chemin. Ainsi, la ville basse ne put être prise par les Hollandais, ce qui avait des conséquences néfastes pour ces derniers puisque de nombreux volontaires y surgissaient pour prendre place sur les barricades érigées Place royale et Rue Royale en face du parc Royal (aujourd’hui nommé Parc de Bruxelles ou « Warandepark » en néerlandais).
Deux autres colonnes hollandaises pouvaient cependant pénétrer dans la ville via la Porte de Schaerbeek et la Porte de Louvain, mais rapidement elles devaient chercher refuge dans le Parc de Bruxelles. Acculés à cet endroit relativement restreint, les soldats hollandais furent la cible des tirs de fusil et de canon des insurgés dont le nombre ne cessait d’accroitre, notamment grâce à l’arrivée de volontaires venus de tout le Brabant, de Liège et du Hainaut.
De violents combats entre les révolutionnaires et les Hollandais éclatèrent et duraient 4 longues journées du 23 au 26 septembre 1830. Charles Rogier rentra à Bruxelles pour y motiver les troupes. Les insurgés tiraient constamment sur les Hollandais tandis que ces derniers ripostaient inlassablement. Venu à Bruxelles pour prêter main forte aux insurgés brabançons, le révolutionnaire belge liégeois Jean-Joseph Charlier, dit Jambe-de-Bois, puisqu’il avait perdu une jambe lors des campagnes napoléoniennes, plaça un canon sur la barricade belge installée Place de Lorraine pour bombarder les Hollandais dans le Parc. Son action fut décisive dans la déroute hollandaise puisqu’il faisait subir de lourdes pertes à l’armée nordiste. Mais aussi les rebelles ne furent pas épargnés : 1.500 insurgés belges sont décédés après quatre jours de combats. Les hôpitaux bruxellois étaient bondés de blessés. Encore le 24 septembre, une Commission administrative provisoire fut créée, qui donna le commandement de l’armée belge à un Belge mi-espagnol, mi-flamand, nommé Don Juan Van Halen. Cette Commission fut l’embryon du Gouvernement provisoire.
Malgré tous ses efforts, l’armée hollandaise ne parvint pas à venir à bout des rebelles. Le 27 septembre, au matin, Don Juan Van Halen donna l’ordre de prendre le Parc d’assaut. Les insurgés étaient alors tout surpris de trouver l’endroit vide ! En effet, le prince Frédéric avait décidé de retirer ses troupes du Parc de Bruxelles et de la ville lors de la nuit du 26 au 27 septembre 1830. Ils l’ont fait si silencieusement que même les révolutionnaires n’ont pas remarqué cette fuite !
Rapidement, dans toute la Belgique, l’autorité royale s’écroula. Dans le prochain texte, nous parlerons de la fin de la révolution et de ses suites.
