LE CONTROLE DE LA DISPONIBILITE DES CHOMEURS: UN REGLEMENT CHAOTIQUE
Dans notre série sur la sixième “réforme” de l’Etat, nous consacrons cet article à une compétence partielle qui se trouve sur la liste des « scindeurs »: le contrôle de la disponibilité des chômeurs. Au lieu de simplifier le système – ce qui devrait quand même être le but d’un Etat de droit efficace – la particratie antibelge ne fait que rendre les choses plus compliquées.
Aujourd’hui, la politique du contrôle de la disponibilité des chômeurs et des sanctions est nationale. Si la sixième “réforme” de l’Etat est exécutée, cette compétence sera régionalisée, à part les dispenses à la disponibilité – pour lesquelles le gouvernement fédéral doit rendre un avis conforme – à moins que les régions souhaitent déléguer le pouvoir de sanction à l’autorité fédérale, à l’exception de l’exécution matérielle qui demeure nationale et excepté les accords de coopération obligatoires afin de satisfaire aux mesures européennes et tout cela dans un cadre législatif fédéral.
En ce qui concerne ces mesures européennes, une situation contradictoire est ainsi créée, dans la mesure où on scinde d’abord avant de coopérer ensuite entre les régions.
De toute façon, ces mesures ne mènent pas à des “paquets de compétences” plus homogènes, mais au contraire à une politique encore plus éparpillée et donc encore plus gaspilleuse.
Même Marie-Kristine Vanbockestal, administratrice générale du Forem, le service public “wallon” de l’emploi et de la formation, pourtant une partisane de cette régionalisation, met en garde contre la complexité du système (LLB, 31 janvier 2013, p. 4): “Le risque, c’est que les personnes qui viennent au Forem ne sachent plus si elles viennent recevoir un conseil ou se faire contrôler”. Et elle avoue : « c’est assez compliqué, d’autant que l’Onem va garder une certaine emprise sur le contrôle et notamment fixer ce qu’est un comportement actif de recherche d’emploi.». Que faire donc? “Je plaide pour que l’Onem décide de cela en concertation avec les régions”. Mais « concertation » signifie de nouveau manque d’efficacité, voire chaos.
De plus, une scission entraîne de nouveau une autre jusqu’à ce que le niveau fédéral n’ait plus de compétences. C’est le cercle infernal du fédéralisme linguistique : il n’y a pas de fin logique aux scissions.
En outre, la scission du pouvoir de contrôle entraînera une différenciation de la politique sur le terrain, ce qui met en cause l’unité du droit du travail belge, ce qui est sans doute l’objectif des nationalistes linguistiques.
Force est de constater qu’une fois de plus cette scission n’est pas inspirée par le besoin d’un Etat efficace, mais par le manque de volonté des politiciens de coopérer au-delà de la frontière linguistique dans un petit pays comme la Belgique. Pourquoi ces mêmes « scindeurs » souhaitent-ils alors que la Belgique ou leur région reste membre de l’Union européenne, qui reconnaît 23 langues et qui est déjà à l’origine d’une large partie de notre législation?
DE ARBEIDSMARKTCONTROLE OP DE BESCHIKBAARHEID VAN WERKLOZEN CHAOTISCH GEREGELD
In onze reeks over de zesde “staatshervorming” hebben we het hier over een deelbevoegdheid die op het lijstje van de splitsers staat: de controle op de beschikbaarheid van werklozen. In plaats van het systeem eenvoudiger te maken – wat in een efficiënte rechtsstaat toch de bedoeling zou moeten zijn – maakt de anti-Belgische particratie de situatie alleen maar ingewikkelder.
Vandaag ligt het volledige beleid inzake de controle op de beschikbaarheid van werklozen en hun bestraffing op Belgisch niveau. Als de zesde ‘staatshervorming’ wordt uitgevoerd, wordt deze bevoegdheid gewestelijk, tenzij het om de vrijstellingen van de beschikbaarheid gaat – hiervoor moet de federale regering een eensluidend advies geven –, tenzij een gewest de sanctionering aan de federale overheid wil overlaten, met uitzondering van de materiële uitvoering van de sanctionering die nationaal blijft en behoudens de verplichte samenwerkingsakkoorden om aan Europese maatregelen te voldoen terzake en dit alles binnen een federaal wetgevend kader.
Wat die Europese maatregelen betreft, komt men zo in een tegenstrijdige situatie waarbij men splitst om daarna tussen gewesten samen te werken.
Deze maatregelen zorgen alvast niet voor meer “homogene bevoegdheidspaketten”, maar wel voor nog méér versplintering van het beleid en dus verspilling.
Zelfs Marie-Kristine Vanbockestal, algemeen beheerder van het Forem, de openbare « Waalse » dienst voor tewerkstelling en opleiding, en nochtans voorstander van deze regionalisering waarschuwt tegen de ingewikkeldheid van het systeem (LLB, 31 januari 2013, p. 4): “Het risico bestaat dat personen die naar het Forem komen niet meer weten of ze komen om een vraag te stellen of om gecontroleerd te worden. » En ze geeft toe : « Het is erg ingewikkeld, te meer daar de RVA een zekere invloed zal behouden op de controle, met name in vast te leggen wat een actief zoekgedrag is.». Wat te doen? “Ik pleit ervoor dat de RVA daarover beslist in samenspraak met de regio’s”. Maar “samenspraak” betekent weer efficiëntieverlies en zelfs chaos.
Bovendien brengt de ene splitsing opnieuw een andere met zich mee totdat het federale niveau geen bevoegdheden meer heeft. Dat is de vicieuze cirkel van het taalfederalisme: er is geen logisch einde aan de splitsingen.
Bovendien houdt een splitsing van de controlebevoegdheid in dat de situatie op het terrein kan verschillen, waardoor de eenheid van het Belgische arbeidsrecht onder druk zal komen te staan, hetgeen zonder twijfel de bedoeling van de taalnationalisten is.
Opnieuw dienen we vast stellen dat deze splitsing niet door de nood aan een efficiënte staat is ingegeven, maar door de onwil van de politici om over de taalgrens samen te werken in een klein land als België. Waarom willen diezelfde splitsers dan dat België of hun gewest lid van de Europese Unie blijft, die 23 talen erkent en die reeds aan de oorsprong van een groot deel van onze wetgeving ligt?
