EEN WALLINGANTISCHE PARTICRAAT
De vroegere Belgische premier, Elio Di Rupo (PS), die op 23 november 2014 als voorzitter van de Franstalige socialistische partij werd herverkozen met een score van 93,6% (hij was de enige kandidaat), wordt door vele Belgen uit noord en zuid nog steeds aanzien als een Belgischgezind politicus die België tijdens de lange politiek-communautaire crisis van 2010 tot 2012 zogezegd “gered” heeft. De realiteit is wel heel anders.
Elio Di Rupo werd in 1951 in Italië geboren. Uit economische noodzaak emigreerden zijn ouders naar België. Aan de universiteit van Bergen in de provincie Henegouwen studeerde hij met succes chemie, hetgeen in 1978 in een doctorstitel resulteerde. Tussen 1977 en 1978 werkte hij in het Verenigd Koninkrijk. In de jaren ‘70 – de Belgische socialistische partij (BSP) was toen nog niet gesplitst – kwam hij in contact met de socialistische beweging.
Carrièrebegin in regionalistisch milieu
Het eerste luik van zijn politieke carrière speelde zich af op lokaal en op regionaal vlak. In 1982 werd hij gemeenteraadslid in Bergen. De laatste dertig jaar was de huidige premier ononderbroken in de lokale politiek actief afwisselend als schepen, gemeenteraadslid en burgemeester. Tussen 1981 en 1985 was Di Rupo kabinetsmedewerker van “Waals” minister van begroting Busquin. Die laatste was een overtuigde regionalist die al in 1983 verklaarde dat men “niet moest vrezen om over een maximale autonomie te onderhandelen, die eventueel zelfs aan de sociale zekerheid raakt” (LLB, 22 augustus 2007). Nadat in 1978 de BSP gesplitst was, ging de Franstalige PS een zeer regionalistische toer op. Vandaar ook dat in 1980 de tweede “staatshervorming” goedgekeurd werd en de gewesten en de gemeenschappen een ruime autonomie toebedeeld kregen. Het is in die context dat de politieke ontwikkeling van Di Rupo begrepen moet worden.
Politieke opgang
Vanaf 1987 kwam de carrière van Di Rupo in een stroomversnelling: hij werd achtereenvolgens lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (1987), Europees Parlementslid (1989), Senator (1991), voorzitter van de raad van de “Franse” gemeenschap (1992) en nationaal vice-premier (1994-1999).
Naar aanleiding van de derde “staatshervorming” (1988), waarbij o.a. onderwijs, openbare werken en streekvervoer werden gesplitst, hield Di Rupo een opmerkelijke redevoering in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Di Rupo begon met zich af te vragen wat we met “dit land” gingen doen. In zijn gebruikelijke stijl riep hij vervolgens op tot zogenaamde « verantwoordelijkheidszin » (lees : toegeven aan het taalnationalisme). Vervolgens bejubelde hij de “uitdieping van de regionalisering”. Di Rupo liet ook geen misverstand verstaan over de vraag waarom die verdere regionalisering zo nodig was.
We citeren: “…we moeten een belangrijke realiteit onder ogen durven zien, namelijk dat er geen Belgen bestaan, t.t.z. België een politieke staat is, maar geen nationaliteit. Twee gemeenschappen kennen elkaar niet of bestrijden en het gebruik van een andere taal blijkt de fundamentele oorzaak van deze situatie te zijn […] Het samengaan van ‘Vlamingen’ en ‘Walen’ werd in 1831 op kunstmatige wijze bewerkstelligd. Doorheen de tijd bleek het een heterogeen, soms explosief mengsel. Het is tevergeefs het behoud hiervan te wensen. Daarentegen zou het tot stand komen van een Belgische federatie of confederatie […] aan de verzuchtingen van de twee gemeenschappen beantwoorden. Bijgevolg is, volgens mij, het regeerakkoord, één van de laatste kansen om ons land niet op een chaotische manier op te delen”. (Parl. Handelingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, Buitengewone Zitting, 14 mei 1988, kol. 375-376).
Uit dit citaat blijkt dat Di Rupo niet in België geloofde en het land als een louter politieke constructie beschouwde, zonder sociologische onderbouw. De laatste zin toont bovendien duidelijk aan dat het federalisme dient om België op te delen en niet om het beter te doen werken, zoals de Belgen altijd door de particratie werd en wordt voorgehouden. Di Rupo verkoos een “ordelijke opdeling”, geen chaotisch separatisme. Dit proces kon volgens Di Rupo zelfs uitmonden in een confederatie, d.w.z. een bond van onafhankelijke staten (zie onze tekst). Deze zeer anti-Belgische interventie putte uit de “Waals”-regionalistische fraseologie.
Kortom, eind jaren 1980 was voor Di Rupo het zogenaamde “Wallonië” al het referentiekader, waaraan België in het beste geval nog nevengeschikt was.
Vijf jaar later zou de PS ook de zogezegd “definitieve” staatshervorming van 1993 goedkeuren. Op dat moment was Di Rupo vice-premier. Zijn enorm belangrijke rol in dit institutioneel drama staat buiten kijf.
Een nieuw communautair opbod
In 1999 werd Di Rupo voorzitter van de socialistische partij. Dat jaar viel samen met de beruchte resoluties van het “Vlaams” “parlement” aangaande een nieuwe en vergaande staatshervorming. Als partijleider onderhandelde Di Rupo de “vijfde staatshervorming” van 2001, die de gemeente- en provinciewet volledig, het ministerie van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gedeeltelijk alsook landbouw grotendeels regionaliseerde.
Nadat het onderwijs van de “Franse” gemeenschap door een herfinanciering voorlopig uit de problemen was, stelde Di Rupo zich als “belgicist” op. In de nationalistische heisa omtrent de splitsing van BHV, die na 2004 groteske proporties aannam, stelde hij het heel scherp: « Elio Di Rupo herinnert er tevens aan dat de Franstaligen geen vragende partij zijn voor een nieuwe staatshervorming en dat indien ze aan zo’n discussie zouden deelnemen, de eerste eis die ze op tafel zouden leggen, de uitbreiding van het Brussels hoofdstedelijk gewest is» (persbericht PS, 26 november 2006).
Een “staatshervorming” was voor de PS volledig onbespreekbaar, ook nadat in 2007 het taalnationalistisch kartel CD&V-N-VA een relatieve verkiezingsoverwinning behaalde. Vanaf het moment dat de communautaire crisis in 2007 losbarstte, nam Di Rupo een driedubbel gezicht aan: dat van Belgisch staatsman, van verdediger van de Franstaligen en van defaitist. Wat dat laatste gezicht betreft, verklaarde hij in september 2007 in Le Soir Magazine: “We moeten nuchterheid aan de dag leggen: er zal een moment komen, zelfs al willen we dat niet, dat Vlaanderen met zijn eigen vleugels zal willen vliegen”. Het Vlaams Belang feliciteerde hem toen voor deze uitspraak. Maar op 19 november 2007 liep Di Rupo wel mee in de grote mars voor de eenheid van België, die in de straten van Brussel zo’n 50.000 Belgen op de been bracht.
Begin 2008 overhandigde informateur Guy Verhofstadt (VLD) een nota aan de Koning voor (weeral) een nieuwe staatshervorming. De nota was in feite een voorafspiegeling van de zesde “staatshervorming” van 2011, maar ging op een aantal vlakken nog verder. Ze voorzag in een splitsing van de werkloosheidsuitkeringen, het brugpensioen, het tijdskrediet, een rol voor de gewesten in de CAO’s, de splitsing van het wetenschapsbeleid, de opleiding van magistraten, een deel van de vennootschapsbelasting enz.. Anderzijds werden minimale herfederaliseringen zoals ontwikkelingssamenwerking en een federale kieskring in het vooruitzicht gesteld. De reactie van Di Rupo was als volgt: “deze nota bevestigt voor ons, Franstaligen, dat het noodzakelijk is de ogen te openen wanneer zelfs een gematigde zoals Guy Verhofstadt ideeën voor de toekomst uit die erg doordrenkt zijn van Nederlandstalige eisen” (Le Soir, 9 januari 2008). En hij besloot dat het land weliswaar gestabiliseerd moest worden, maar dan wel op een redelijke manier. Later, in 2011 heeft Di Rupo wel zelf grote delen van die nota in het kader van de zesde staatshervorming gerealiseerd.
Naar de crisis van 2010-2011
Achteraf bezien zijn de jaren 2008 en 2009 nog relatief rustig op communautair vlak. Pas wanneer OPEN VLD in april 2010 de regering liet vallen, raakte België in een totale politieke impasse verzeild. Toen de twee “grote” verkiezingsoverwinnaars De Wever (N-VA) en Di Rupo elkaar voor het eerst ontmoetten, verklaarde laatstgenoemde meteen dat hij er enkel op uit was om de belangen van de Franstaligen in het zogenaamde “Wallonië”, Brussel en de rand te verdedigen. Tot verbazing van zelfs de N-VA legde hij de regionalisering van de hele justitie op tafel. De sfeer was aanvankelijk erg goed. Di Rupo verklaarde dat het “zwaartepunt” van de Belgische staat naar de deelstaten moest verschuiven. Op 12 augustus 2010 meldde La Libre Belgique dat “zowat alle bevoegdheidsdomeinen” door de staatshervorming geraakt zouden worden. Maar voornamelijk omdat de N-VA de eis tot een nieuwe financieringswet op tafel legde, verzandden de gesprekken. Verscheidene kopstukken van de PS kondigden in september 2010 het einde van België aan. Op 18 oktober 2010 werd de beruchte “nota-De Wever” aan de Koning overhandigd. Di Rupo schoot die tekst nog dezelfde dag af, maar op 19 oktober verklaarde Paul Magnette – als goede loopjongen van Di Rupo – dat de nota van De Wever voor 90% met die van Di Rupo overeenstemde.
N-VA en PS: één strijd
Wat De Wever en de PS voor ogen stond, was nog veel vergaander dan de laatste “staatshervorming” van 2011. Zij eisten ondermeer een ceremoniële monarchie, een vergaande splitsing van de arbeidsmarkt gekoppeld aan een totale fiscale autonomie, de volledige splitsing van justitie, de totale splitsing van het ministerie van buitenlandse handel, van ontwikkelingssamenwerking, het kadaster, de delen van het burgerlijk wetboek m.b.t. onroerende goederen, het hele mobiliteits- en verkeersveiligheidsbeleid, de splitsing van de belangrijkste bevoegdheden van het ministerie van binnenlandse zaken: de brandweer, de civiele bescherming, het veiligheids- en preventiebeleid. Sterker nog, de gewesten zouden een eigen Rekenhof kunnen oprichten en een totale grondwetgevende autonomie verkrijgen. Maar een blijvende onenigheid tussen de PS en de N-VA over de financieringswet en het Brussels gewest (lees de belangen van de Franstalige Belgen) heeft ervoor gezorgd dat deze voorstellen niet werden uitgevoerd. Nochtans speelde de eenheid van België voor de PS al lang geen rol meer. N-VA wilde 20 miljard euro fiscale autonomie voor de gewesten en gemeenschappen. Om louter financiële en regionalistische redenen wou de PS aanvankelijk maar 7 miljard euro. In december 2010 kondigde Di Rupo aan dit bedrag tot 14 miljard te willen verhogen (40% van de reële belastingsinkomsten; de nota Vande Lanotte ging tot méér dan 15 miljard euro). Uiteindelijk zou het bedrag “slechts” 25% van de reële inkomsten bedragen.
Pseudo-Belgischgezinde
Na nog een jaar onderhandelingen, verklaarde Di Rupo dat er over 95% van de bevoegdheden een overeenkomst was. Het ging dus niet meer over de bevoegdheden zelf (lees: niet meer om België), maar enkel nog om geld en de positie van het Brussels gewest. De tweetalige kieskring BHV werd definitief opgegeven.
De weinige min of meer positieve punten uit de formateursnota van Di Rupo – de opheffing van het verbod op tweetalige lijsten in het Brussels gewest, de goedkeuring van het minderhedenverdrag en een (beperkte) federale kieskring – werden, zeer gewillig, door de toekomstige premier (onder druk van CD&V) geschrapt. Diezelfde Di Rupo had zelfs niet het gezag (of meer precies: de wil) om de meest ingrijpende en anti-Belgische hervorming van het bicameralisme sinds 1830, die enkel de kleine partij Groen wou, tegen te houden. Sterker nog, hij liet de goedkeuring van gemengde internationale verdragen door de Senaat uit het akkoord halen.
Di Rupo kan dat uitleggen als noodzakelijke toegevingen om “het land te redden”, maar gelet op zijn wallingantische achtergrond is dat zeer ongeloofwaardig. Zijn doel was alleen om via het behoud van de “federale” solidariteit op vlak van de sociale zekerheid (behoudens de kinderbijslagen en 15% van de gezondheidszorgen dan wel) zijn politiek hachje en de suprematie van de PS in Zuid-België te redden.
Overigens is de B.U.B. nog niet het grenzeloos cynisme vergeten waarmee Di Rupo het Koningshuis aanviel, nl. door wijlen Koningin Fabiola bij de oprichting van het Fonds Pereos te bekritiseren alsook Prins Laurent n.a.v. een burgerlijk proces waarbij hij verkeerdelijk betrokken was (zie onze tekst), door het weren van de prinsen uit de Senaat en, tenslotte, door op 5 juli 2013 (Koning Albert II had amper zijn troonsafstand aangekondigd) geniepig aan te kondigen dat de rol van de Koning bij de verklaring tot grondwetsherziening van 2014 “herbekeken kon worden”.
Ondertussen is deze wallingantische separatist gelukkig geen eerste minister van België meer, ook al speelt hij als partijvoorzitter van de PS nog een belangrijke rol in de Belgische politiek (voor zover men die nog ‘Belgisch’ kan noemen).
Elio Di Rupo is geen rolmodel voor een nieuw en modern België. Hij is het toonbeeld van een particraat, die amper de grootste staal van ons land spreekt en die zijn onterecht “belgicistisch” aureool misbruikt om België steeds verder af te breken zogezegd om het te redden. Di Rupo heeft België op twee jaar tijd meer schade berokkend dan de N-VA en het VB samen op 35 jaar. Hij heeft samen met zijn “agressieve en arrogante partij”, de PS (terechte uitspraak van UCL-politoloog Vincent Laborderie in Le Vif, 21-27 november 2014, p. 28) alsook de rest van de particratie België en het Belgisch volk verraden.
UN PARTICRATE WALLINGANT
Elio Di Rupo (PS), l’ancien premier ministre, qui a été réélu le 22 novembre 2014 comme président du parti socialiste francophone avec une majorité de 93,6 % (il était le seul candidat), est toujours considéré par beaucoup de Belges du nord et du sud comme un politicien pro-belge. Au cours de la longue crise politico-communautaire de 2010 à 2012, il aurait soi-disant aidé à «sauver» le pays. La réalité est pourtant toute différente.
Elio Di Rupo naquit en 1951 en Italie. Par nécessité économique, ses parents ont émigré vers la Belgique. À l’Université de Mons en province du Hainaut, il a étudié avec succès la chimie. En 1978, il obtint son doctorat. Entre 1977 et 1978, Di Rupo travaillait au Royaume-Uni. Dans les années 1970 – le Parti Socialiste Belge (PSB) n’était pas encore scindé – il entra en contact avec le mouvement socialiste.
Début de carrière au sein d’un milieu régionaliste
Le premier volet de sa carrière se déroula au niveau local et régional. En 1982, il devint conseiller communal à Mons. Les dernières trente années, l’ancien premier ministre fut presque sans interruption impliqué dans la politique locale, soit comme échevin, soit comme conseiller communal, soit comme bourgmestre. Entre 1981 et 1985, Di Rupo fut collaborateur du cabinet du ministre “wallon” du budget, Busquin. Celui-ci était un régionaliste pur et dur qui déclarait déjà en 1983 qu’il ne fallait pas “craindre de négocier une autonomie maximale qui touche éventuellement à la sécurité sociale“. (LLB, 22 août 2007). Après la scission du PSB en 1978, le PS francophone se montra ultra-régionaliste. C’est pour cela qu’en 1980, la deuxième “réforme” de l’Etat fut approuvée offrant aux régions et communautés une large autonomie. C’est dans ce contexte qu’il faut situer la carrière politique de Di Rupo.
Ascension politique
A partir de 1987, l’engagement politique de Di Rupo s’est accéléré. Il devint successivement membre de la Chambre de Représentants (1987), membre du Parlement européen (1989), Sénateur (1991), president du conseil de la communauté “française” (1992) et vice-premier national (1994-1999).
A l’occasion de la troisième « réforme » de l’Etat (1988), qui impliquait notamment la scission de l’enseignement, des travaux publics et des transports en commun, Di Rupo a tenu une allocution remarquable à la Chambre des Représentants. Il la commençait par se demander ce qu’il fallait faire avec « ce pays ». Dans son style habituel, il appelait ensuite au soi-disant « sens de responsabilité » (lisez : céder au nationalisme linguistique). Puis il défendit “l’approfondissement de la régionalisation”. Di Rupo était également très clair sur la raison de cette régionalisation approfondie.
Nous citons: “…nous devons faire face à une grande réalité: il n’y a pas de Belge, c’est-à-dire que la Belgique est un Etat politique, qu’elle n’est pas une nationalité. Deux communautés s’y ignorant ou s’y affrontent et l’usage d’une langue différente paraît être le substrat fondamental de cet état de choses […] . La fusion des ‘Flamands’ et des ‘Wallons’, artificiellement opérée en 1831, s’est avérée au fil du temps, un mélange hétérogène, parfois explosif. Et il est en vain de souhaiter son maintien. En revanche, l’avènement d’une Belgique fédérale ou confédérale […] répondrait aux aspirations des deux communautés. Par conséquent, l’accord du gouvernement constitue, me semble-t-il, une des dernières chances de ne pas diviser le pays de manière anarchique”. (Travaux Parlementaires, Chambre de Représentants, Session Extraordinaire du 14 mai 1988, col. 375-376).
Il ressort de cette citation que Di Rupo ne croyait pas à la Belgique et considérait le pays comme une pure construction politique, sans soutènement sociologique. La dernière phrase démontre en outre de façon claire et nette que le fédéralisme sert à scinder la Belgique et n’a pas pour but de faire fonctionner notre pays de manière plus efficace, comme il est toujours expliqué par la particratie aux Belges. Di Rupo préférait une scission ordonnée, non un séparatisme chaotique. Ce procès pouvait, selon Di Rupo, aussi mener à une confédération, c.-à-d. à une association libre d’Etats indépendants (voir notre texte). Toute cette intervention profondément anti-belge puise ses racines dans la phraséologie du régionalisme “wallon”.
Bref, à la fin des années 1980, la soi-disant “Wallonie” fut déjà le cadre de référence de Di Rupo. Dans le meilleur des cas, la Belgique pouvait, selon lui, encore coexister avec cette entité.
Cinq ans plus tard, le PS approuvait également la réforme de l’Etat soi-disant “définitive” de 1993. A l’époque, Di Rupo fut vice-premier ministre. Son rôle extrêmement important dans ce drame institutionnel est donc incontestable.
Une nouvelle surenchère communautaire
En 1999, Di Rupo devenait président du PS. Cette année coïncidait avec les fameuses résolutions du « parlement » « flamand » sur une nouvelle et profonde réforme de l’Etat. Comme chef de parti, Di Rupo a négocié la cinquième « réforme » de l’Etat de 2001, qui a entièrement régionalisé la loi communale et provinciale, partiellement le ministère du Commerce extérieur et l’aide au développement ainsi que largement l’agriculture.
Après que l’enseignement de la communauté “française” fut provisoirement sorti des problèmes par un refinancement, Di Rupo s’est mis à se comporter comme un “belgicain”. Dans le tohu-bohu nationaliste concernant la scission de BHV, qui prenait des proportions grotesques après 2004, il prit une position ferme. Nous le citons: « Elio Di Rupo rappelle également que les francophones ne sont pas demandeurs d’une nouvelle réforme institutionnelle et que s’ils doivent entrer dans une telle discussion, la première revendication qu’ils mettront sur la table, c’est l’élargissement de la région de Bruxelles-capitale. » (communiqué de presse du PS du 26 novembre 2006).
Une “réforme” de l’Etat n’était pas du tout discutable pour le PS, mêmeaprès la relative victoire électorale du cartel des nationalistes linguistiques CD&V-N-VA. Dès le début de la crise communautaire en 2007, Di Rupo portait trois masques: celui d’homme d’Etat belge, celui de défenseur de la francophonie et celui de défaitiste. En ce qui concerne ce dernier masque, Di Rupo affirmait en septembre 2007 lors une interview parue dans Le Soir Magazine: “Les francophones doivent faire preuve de lucidité et réfléchir à la question d’un destin commun entre “Wallons” et “Bruxellois” car il arrivera un moment, même si on ne le souhaite pas, où la “Flandre” voudra voler de ses propres ailes”. Le Vlaams Belang l’a d’ailleurs félicité pour ces propos. Cependant, Di Rupo participa à la grande manifestation du 19 novembre 2007 pour l’unité de la Belgique, qui rassemblait environ 50.000 Belges dans les rues de Bruxelles.
Début 2008, l’informateur Guy Verhofstadt (VLD) remit au Roi une note pour préparer (encore une fois) une nouvelle réforme de l’Etat. Cette note était un prélude à la sixième “réforme” de l’Etat de 2011, mais allait encore plus loin dans certains domaines : elle préconisait la scission des allocations de chômage, du crédit-temps et de la prépension, un rôle pour les régions dans la négociation des conventions collectives de travail, la scission de la politique scientifique, de la formation des magistrats, d’une partie de l’Isoc etc.. Quelques refédéralisations mineures furent toutefois proposées comme la coopération au développement ainsi qu’une circonscription fédérale. Voici la reaction de Di Rupo: “Pour nous, les francophones, cette note confirme qu’il est nécessaire d’ouvrir les yeux lorsque même un modéré comme Guy Verhofstadt propose des idées profondément imprégnées d’exigences néerlandophones” (Le Soir du 9 janvier 2008). Et il concluait qu’il fallait bien stabiliser le pays, mais à condition que cela ne se fasse pas de façon déraisonnable. Néanmoins, plus tard en 2011, Di Rupo a mis en œuvre lui-même de pans entiers de cette note dans le cadre de la sixième réforme de l’Etat…
Vers la crise de 2010-2011
Finalement, les années 2008 et 2009 furent encore relativement calmes au niveau communautaire. Ce n’est qu’en avril 2010, lorsque l’OPEN VLD faisait chuter le gouvernement que la Belgique s’est dirigé vers une impasse institutionnelle. Lorsque les deux “grands” vainqueurs des élections De Wever (N-VA) et Di Rupo se rencontraient pour la première fois, Di Rupo s’est hâté de déclarer que son seul but était la défense des intérêts des francophones de la soi-disant “Wallonie”, de Bruxelles et de la périphérie. À la surprise de la N-VA même, il mit sur la table des négociations la régionalisation de l’ensemble de la justice. L’atmosphère fut initialement très bonne. Di Rupo déclara ouvertement que le centre de gravité de l’Etat belge devait se déplacer vers les entités fédérées. Le 12 août 2010, La Libre Belgique commentait que “quasiment tous les domaines seraient touchés” par la réforme de l’Etat. Mais surtout à cause du fait que la N-VA souhaitait une nouvelle loi de financement, les pourparlers se sont enlisés. En septembre, bon nombre de coryphées du PS annonçaient la fin de la Belgique. Le 18 octobre 2010, la fameuse “note De Wever” fut remise au Roi. Di Rupo rejetait ce texte le même jour, mais le lendemain Paul Magnette, le lieutenant fidèle de Di Rupo, déclara correspondait à 90% avec celle de Di Rupo.
La N-VA et le PS mènent la même lutte
Ce que De Wever et le PS envisageaient allait encore beaucoup plus loin que la dernière “réforme” de l’Etat de 2011. Ils exigeaient notamment une monarchie protocolaire, la scission quasi complète du marché de l’emploi combinée avec une autonomie fiscale très large, la scission de la justice, du commerce extérieur, de la coopération au développement, du cadastre, des chapitres du code civil qui concernent l’immobilier et de toute la politique de mobilité. Qui plus est, les compétences les plus importantes du ministère de l’intérieur seraient scindées: les pompiers, la protection civile ainsi que la politique de sécurité et de prévention. En outre, les régions disposeraient de la compétence de créer leur propre Cour des Comptes et auraient une autonomie constitutive totale. Cependant, un désaccord persistent entre le PS et la N-VA sur la loi de financement et la région bruxelloise (lisez: sur les intérêts des francophones) a empêché ces propositions d’aboutir. Néanmoins, l’unité de la Belgique ne jouait plus aucun role pour le PS. La N-VA voulait octroyer 20 milliards d’euros d’autonomie fiscale pour les régions et communautés. Pour des raisons purement financières et régionalistes, le PS ne voulait initialement fixer le montant qu’à 7 milliards d’euros. En décembre, 2010 Di Rupo annonçait vouloir augmenter ce montant à 14 milliards (40% des revenus réels; la note Vande Lanotte allait mêmeplus loin avec une autonomie de 15 milliards d’euros). Le montant serait finalement fixé à “seulement” 25% des revenus réels).
Pseudo-belgicain
Après encore une année de négociations, Di Rupo déclarait qu’il y avait un accord sur 95% des compétences. Il ne s’agissait donc plus des compétences elles-mêmes – lisez: de la Belgique – mais seulement de l’argent et de la position de la région bruxelloise. L’arrondissement électoral bilingue de BHV fut définitivement abandonné.
Les points plus ou moins positifs de la note de formateur Di Rupo – la suppression de l’interdiction des listes bilingues dans la région bruxelloise, la ratification de la convention-cadre pour la protection des minorités nationales et la circonscription électorale fédérale (minimale) furent rapidement supprimés par le futur premier ministre sous pression du CD&V. Di Rupo ne disposait même plus de l’autorité (ou, plus précisément: de la volonté) d’empêcher la plus profonde réforme anti-belge du bicaméralisme depuis 1830 qui était une exigence du seul petit parti Groen. Pire encore, il a sorti de l’accord la ratification des traités internationaux mixtes par le Sénat.
Di Rupo a beau expliquer qu’il s’agissait concessions nécessaires à “sauver le pays”, dans le contexte de son passé wallingant cela n’est pas crédible. Son seul but était de sauver sa carrière politique et la suprématie du PS au sud de la Belgique par le maintien de la solidarité “fédérale” au niveau de la sécurité sociale (hormis les allocations familiales et 15% des soins de santé pourtant).
Par ailleurs, le B.U.B. n’a pas encore oublié le cynisme sans bornes avec lequel Di Rupo a attaqué la Maison Royale en critiquant la feue Reine Fabiola à propos de sa fondation Pereos et le Prince Laurent lors d’un procès civil dans lequel il était erronément impliqué (voir notre texte), de même en excluant les princes du Sénat et enfin, par sa déclaration du 5 juillet 2013 (le Roi Albert II venait à peine d’annoncer son abdication) que le rôle du Roi “pourrait être revu” à l’occasion de la déclaration de révision de la constitution de 2014.
Heureusement à l’heure actuelle, ce séparatiste wallingant n’est plus premier ministre de la Belgique, bien qu’il joue encore un rôle important dans la politique ‘belge’ (que l’on peut appeler de moins en moins « belge »).
Elio Di Rupo n’est pas un modèle pour une Belgique nouvelle et moderne. Il est l’incarnation d’un particrate, qui maîtrise mal la plus grande langue de notre pays et qui abuse de sa réputation injustifiée de « Belgicain » pour détricoter la Belgique un peu plus, soi-disant pour la sauver. Di Rupo a causé plus de dégâts à la Belgique en deux ans de temps que la N-VA et le VB ensemble en 35 ans. Lui et son parti « agressif et arrogant », le PS, (déclaration correcte du politologue Vincent Laborderie de l’UCL dans Le Vif du 21-27 novembre 2014, p. 28), ont, tout comme le reste de la particratie, trahi la Belgique et le peuple belge.
