HET FEDERALISTISCHE DOOLHOF
Vroeger was het Belgisch arbeidsmarktbeleid eenvoudig. Zowat alles lag op nationaal niveau (de RVA) behoudens enkele gewestelijke uitzonderingen, zoals – sedert 1988 – de begeleiding van werklozen. Sedert de zesde ‘staatshervorming’ is echter ongeveer 30 procent van het arbeidsmarktbeleid (1) overgeheveld naar de gewesten. Daaronder ook de ‘controle op de beschikbaarheid’ m.i.v. de sanctionering. Maar een ‘homogeen bevoegdheidspakket’ werd hier niet bereikt, integendeel.
1. De uitzondering op de gewestvorming
Allereerst bestaan er zes uitzonderingen op de principiële regionalisering: a) Het normatief kader voor regelgeving inzake passende betrekking, actief zoekgedrag, administratieve controle en sancties blijft een bevoegdheid van de “federale” overheid, b) de RVA is ook als enige bevoegd voor de materiële uitvoering van de sanctionering, c) Hoewel de gewesten de vrijstellingen van beschikbaarheid in geval van studiehervatting of het volgen van een beroepsopleiding bepalen, wordt de soort rechthebbende werkzoekende pas na eensluidend advies van de “federale” staat bepaald, d) enkele federale restbevoegdheden inzake controle (o.a. zwartwerk en fraude inzake domicilie…) blijven bestaan, e) de wettelijke verplichting om tussen gewesten samenwerkingsakkoorden af te sluiten inzake de intensiteit van de begeleiding van werklozen vast te leggen, f) de mogelijkheid van de gewesten om de sanctioneringsbevoegdheid inzake controle door de RVA ( ! ) te laten uitvoeren.
2. De Duitstalige gemeenschap
Nu wordt ook de Duitstalige gemeenschap bevoegd voor de controle van werklozen, m.n. via het ‘Arbeitsamt’ (de Duitstalige tegenhanger van de ‘Vlaamse’ VDAB, de ‘Waalse’ Forem en de Brusselse Actiris), behoudens de zes vermelde uitzonderingen.
Maar het is zelfs nog ingewikkelder. Want door dezelfde zesde staatshervorming worden in het Brussels gewest zowel de gemeenschappen (en dus de Brusselse gemeenschapscommissies) als het gewest bevoegd voor sommige materies, zoals bv. de beroepsopleiding. En voor alle bevoegdheden inzake werkloosheid die niet naar de Duitstalige gemeenschap overgeheveld zijn, blijven ook daar parallel het Forem of de RVA of beiden samen bevoegd.
Ondertussen wordt diezelfde Duitstalige gemeenschap bevoegd voor het organiseren van gemeenteraadsverkiezingen. Tegelijk wordt de Euregio Maas-Rijn (EMR) verder uitgebouwd “omdat grenzen weghalen goed is voor de burgers, niet grenzen bijbouwen.” (Belgische Rundfunk, 15 april 2016; zie ook folder EMR2020).
3. Brussels Hoofdstedelijk gewest
Een ander voorbeeld van absurde versnippering zijn de onkruidverdelgers: hun commercialisering en ettiketering is nationaal, maar hun gebruik regionaal. Zo verbiedt de “regering” (!) van het Brussels Hoofdstedelijk gewest het gebruik van een bepaalde pesticide, glyfosaat. “Wat de Europese Unie ook beslist, de molecule zal in het Brussels gewest verboden blijven”, verzekert triomfantelijk het kabinet van Brussels « minister » Céline Fremault (LLB, 16.04.2016). De Belgische gewesten verdelen dus niet alleen België, maar ook de Europese Unie ! Bovendien is de regelgeving nationaal en de etikettering ook.
4. Het “Vlaams” gewest
Tijdens zijn regionale handelsmissie in India van eind april 2016 heeft de regeringsleider van de “Vlaamse” regering, Geert Bourgeois (N-VA), tot zijn spijt geen enkele plaatselijke (laat staan nationale) politicus kunnen spreken. De separatistische regeringsleider moest dan ook aan de pers toegeven dat “koningen en federale ministers meer deuren kunnen openen”. Eigenlijk bekent hij dus zelf dat de internationale bevoegdheden van de gewesten overbodig en inefficiënt zijn.
5. Het “Waals” gewest
Eind april 2016 werd ook bekend dat het zogenaamd “Waals“ parlement – waar overigens nooit Waals wordt gesproken – op zijn eentje de goedkeuring door België en dus door de E.U. van het omstreden CETA-handelsverdrag tussen de E.U. en Canada wil tegenhouden. Dat een regionaal parlement zulke belangrijke beslissingen kan nemen, is aberrant en absurd.
6. Het meest versnipperde land
Dit zijn enkele voorbeelden van het feit dat België stilaan het meest versnipperde land van de wereld aan het worden is, tenminste wat het recht betreft. Deze evolutie staat haaks op de Europese gedachte om grenzen in het voordeel van de burgers weg te werken alsook om wetten te harmoniseren. Die absurde paradox leidt ertoe dat terwijl de landsgrenzen stilaan verdwijnen, de intra-Belgische grenzen op artificiële wijze gecreëerd en versterkt worden. Tegelijkertijd moeten diezelfde gewesten en gemeenschappen steeds meer Europese regels uitvoeren, die door 27 lidstaten zijn goedgekeurd.
7. De absurditeit van de 4 gewesten
De Duitstalige gemeenschap krijgt overigens steeds meer bevoegdheden van het “Waals” gewest (krachtens artikel 139 van de Belgische Grondwet) en ontwikkelt zich zo steeds meer tot een soort vierde gewest. Volgens bepaalde particraten, zoals Vande Lanotte (SP.a), is dit vierledig federalisme de toekomst van België. De B.U.B. wees al op het idioot karakter van zo’n stelling omdat het Brussels gewest en de Duitstalige gemeenschap te klein zijn om het “Vlaams” en “Waals” gewest (of de ‘Vlaamse’ en de ‘Franse’ (of nog ‘Waals-Brusselse’) gemeenschap) in bedwang te houden. Aangezien we nu al de facto in zo’n systeem beland zijn en de politiek-communautaire spanningen alleen maar voorlopig en een beetje geluwd zijn om een heel andere reden, nl. het bestaan van de zogezegd “rechtse” regering Michel waar de separatistische N-VA deel van uitmaakt, is het duidelijk dat dit niet de oplossing is.
8. Particratische republiekjes
Die versnippering is zeker niet de les die we uit de aanslagen van 22 maart mogen trekken. Integendeel, op een moment dat ons land meer dan ooit nood heeft aan eenheid, verbrokkelt de particratie België op politiek vlak steeds verder. Dit gaat gepaard met een stijgende minachting voor de instellingen.
Terwijl volgens de N-VA het Koningshuis mag verdwijnen, is België in grote mate al de facto een oligarchische republiek waarin enkele partijvoorzitters alles beslissen. Het meest dynastieke element in de Belgische politiek zijn net de zonen en dochters van politici uit de machtspartijen ! Of, meer juridisch gezegd: België is een parlementaire monarchie, die aan banden is gelegd door een particratie die kleine republiekjes heeft gecreëerd, genaamd gewesten en gemeenschappen.
Dit federalisme versterkt ook de particratie aangezien uiteindelijk bijna alleen de ingewijden, vooral de particraten, (misschien) nog in staat zijn hun eigen systeem te begrijpen. Zo wordt het ook voor nieuwe partijen steeds moeilijker om nog mee naar de macht te dingen. Hoe worden de burgers dan geacht dit systeem nog maar bij benadering te begrijpen? Aangaande deze particratie schreef redacteur Gérald Papy in zijn editoriaal in het tijdschrift Le Vif van 29 april 2019 onder de titel “Sale temps pour les partis”: “Als onze democratie stervende is, is dat […] omdat de politieke groeperingen die het land sinds zijn ontstaan [sic, onafhankelijkheid, B.U.B.] besturen er een particratie van hebben gemaakt, die meer en meer in een gesloten circuit opereert.”
Dit inefficiënt, complex, ongrondwettelijk, peperduur, absurd, gevaarlijk en kafkaïaans federalisme wegwerken is de immense opdracht van de B.U.B. en van de politiek in België in het algemeen. Het federalisme is er immers nooit gekomen om het leven van de Belgische burgers te verbeteren, maar dient alleen de belangen van een kleine minderheid particraten en separatisten. Gelukkig voor de Belgen leert de geschiedenis ons dat zo’n onaangepaste systemen geen lang leven beschoren zijn.
———-
(1) het totale Belgische en gewestelijke budget (voor de drie gewesten en de Duitstalige gemeenschap samen) voor het arbeidsmarktbeleid (inclusief het deel werkloosheidsuitkeringen en brugpensioenen) bedroeg in 2010 resp. 20,5 miljard euro (88,5 procent) en 2,6 miljard euro (11,5 procent). Na de zesde staatshervorming bedragen deze budgetten resp. 16,3 miljard euro (71 procent) en 6,7 miljard euro (29 procent) (zie A. MATHOT, Actief arbeidsmarktbeleid voor en na de staatshervorming, Brussel, 2013, p. 22, p. 36).
LE LABYRINTHE FEDERALISTE
Autrefois, la politique du marché du travail belge était simple. Pratiquement tout se situait au niveau national (l’ONEM), à part quelques exceptions régionales, comme – depuis 1988 – l’accompagnement des chômeurs. Depuis la sixième « réforme de l’Etat », environ 30 pourcent de la politique du marché du travail (1) a été transféré vers les régions. Notamment aussi le « contrôle de la disponibilité » y compris l’arsenal répressif. Toutefois, « un paquet homogène de pouvoirs » n’a pas été réalisé, bien au contraire.
1. Les exceptions à la régionalisation
Tout d’abord, il existe six exceptions à la régionalisation de principe : a) Le cadre normatif en ce qui concerne la réglementation en matière d’emploi convenable, de recherche active d’un emploi, de contrôle administratif et de sanctions reste de la compétence de l’autorité “fédérale”, b) l’ONEM est seul compétent pour l’exécution matérielle des sanctions, c) Bien que les régions déterminent les dispenses au critère de disponibilité pour reprendre des études ou pour suivre une formation professionnelle, la détermination du type de chômeur bénéficiaire par les régions se fera après avis conforme de l’État fédéral, d) certaines compétences fédérales concernant le contrôle (e.a. du travail en noir et de la fraude de domiciliation, …) subsistent, e) l’obligation légale de conclure des accords de coopération entre les régions fixant des objectifs communs relatifs à l’intensité de l’accompagnement des chômeurs, f) la possibilité pour les régions de déléguer le pouvoir de sanction à l’ONEM ( ! ).
2. La Communauté germanophone
Désormais, la Communauté germanophone sera également compétente pour le contrôle des chômeurs via le « Arbeitsambt » (le pendant germanophone du VDAB « flamand », du Forem « wallon » et de l’Actiris bruxellois), excepté ce qui concerne les six exceptions mentionnées ci-dessus.
Mais c’est encore plus complexe. En vertu de cette même sixième réforme de l’Etat, en Région bruxelloise, les Communautés (et par conséquent les commissions communautaires bruxelloises) et la Région deviennent compétentes pour certaines matières, comme notamment la formation à l’emploi. Et pour toutes les compétences en rapport avec le chômage, qui n’ont pas été transférées vers la Communauté germanophone, le FOREM ou l’Onem restent parallèlement ou ensemble compétents dans leur Communauté respective.
Dorénavant, la Communauté germanophone sera également compétente pour l’organisation des élections communales tandis que l’Eurégion Meuse-Rhin (EMR) continuera à se développer « parce que pour les citoyens, il vaut mieux supprimer les frontières que d’en rajouter. » (Belgische Rundfunk, 15 avril 2016, voir aussi le dépliant EMR2020).
3. La Région Bruxelles-Capitale
Un autre exemple d’éparpillement absurde est les pesticides : leur réglementation est nationale ainsi que l’étiquetage, mais les régions règlent leur utilisation.
Ainsi, le « gouvernement » ( !) de la Région Bruxelles-Capitale défend l’utilisation d’un certain pesticide : le glyphosate. « Quoi qu’il arrive à l’Union européenne, la molécule restera interdite en Région bruxelloise », assure le cabinet de la « ministre » bruxelloise Céline Fremault de façon triomphante (LLB, 16.04.2016). Les régions belges ne divisent donc pas seulement la Belgique, mais également l’Union européenne !
4. La Région “flamande”
Lors de sa mission commerciale en Inde de fin avril 2016, le dirigeant du gouvernement « flamand », Geert Bourgeois (N-VA), regrettait de n’avoir pu parler avec aucun politicien local (et encore moins national). Le chef du gouvernement séparatiste devait donc avouer à la presse que « les rois et les ministres fédéraux savent ouvrir plus de portes ». En réalité, il reconnaît lui-même que les compétences internationales des régions sont superflues et inefficaces.
5. La Région “wallonne”
Fin avril 2016, on a appris que le soi-disant parlement « wallon » – où l’on ne parle d’ailleurs jamais le wallon – a décidé tout seul d’empêcher l’approbation par la Belgique et donc par l’U.E. du traité controversé CETA entre l’U.E. et le Canada. Le fait qu’un parlement régional puisse prendre des décisions si importantes est aberrant et absurde.
6. Le pays le plus démembré du monde
Voici donc quelques exemples du fait que la Belgique est en train de devenir le pays le plus démembré du monde, en tout cas en matière de droit. Cette évolution est en contradiction flagrante avec la pensée européenne qui vise à supprimer les frontières et à harmoniser la législation au profit des citoyens. Ceci mène à un paradoxe absurde : alors que les frontières nationales disparaissent petit à petit, les frontières régionales intra-belges sont créées artificiellement et renforcées. En même temps, ces mêmes régions et communautés doivent appliquer de plus en plus des règles européennes, approuvées par les 27 Etats membres.
7. L’absurdité de 4 régions
D’ailleurs, la Communauté germanophone obtient de plus en plus de compétences de la Région « wallonne » (en vertu de l’article 139 de la Constitution belge) ce qui lui permet de se développer comme une sorte de quatrième région. D’après certains particrates, tels que Vande Lanotte (SP.a), ce fédéralisme à quatre constituerait l’avenir de la Belgique. Le B.U.B. a déjà souligné l’absurdité d’une telle prise de position, vu que la Région bruxelloise et la Communauté germanophone sont trop petites pour rappeler à l’ordre les Régions « flamande » et « wallonne » (ou les Communautés « flamande » et « francophone » (ou encore « wallonne-bruxelloise »)). Comme nous sommes déjà arrivés de fait dans un tel système et que les tensions politico-communautaires se sont provisoirement et un peu apaisées pour de toutes autres raisons, notamment l’existence du gouvernement Michel soi-disant « de droite », dont fait partie la N-VA séparatiste, il est clair que ceci n’est pas la solution.
8. Les républiques particratiques
Cet éparpillement n’est certainement pas la leçon que nous pouvons tirer des attentats du 22 mars dernier. Bien au contraire, à un moment où, plus que jamais, notre pays a besoin d’unité, la particratie morcelle d’avantage la Belgique au niveau politique. Ceci engendre un mépris grandissant à l’égard des institutions.
Tandis que la N-VA veut la fin de la Maison royale, la Belgique est déjà dans les faits et en grande partie une république oligarchique, où quelques présidents de partis décident tout. L’élément le plus dynastique dans la politique belge, c’est celui des fils et filles des politiciens des partis traditionnels ! Ou, formulé de façon plus juridique, la Belgique est une monarchie parlementaire qui est bridée par une particratie qui a installé des petites républiques, appelées communautés et régions.
Ce fédéralisme renforce aussi la particratie, parce que finalement, il ne restera plus que les initiés, surtout les particrates, qui sont peut-être encore en mesure de comprendre leur propre système. Aussi, pour cette même raison, les petits partis ont de plus en plus de difficultés à accéder au pouvoir. Comment aussi les citoyens devraient-ils pouvoir comprendre ce système, ne serait que de façon rudimentaire ? A propos de cette particratie, le rédacteur Gérald Papy écrivit dans son éditorial dans la revue Le Vif du 29 avril 2019 sous le titre “Sale temps pour les partis”: « Si notre démocratie est moribonde, c’est […] parce que les formations politiques aux rênes du pays depuis sa creation [sic, indépendance, B.U.B.] en ont fait une particratie agissant de plus en plus en circuit fermé. »
La suppression de ce fédéralisme inefficace, complexe, inconstitutionnel, dispendieux, absurde, dangereux et kafkaien est la tâche immense du B.U.B. et de la politique en Belgique en général. Le fédéralisme n’a jamais réussi à améliorer la vie des citoyens belges, mais sert uniquement les intérêts d’une petite minorité particratique et séparatiste. Heureusement pour les Belges, l’histoire nous démontre que de tels systèmes inadaptés ne tiennent pas longtemps.
———-
(1) En 2010, le budget global belge et régional (les trois régions et la Communauté germanophone confondues) pour la politique du marché du travail (la partie des indemnisations de chômage et des prépensions incluse) s’élevait respectivement à 20,5 milliards d’euros (88,5 pourcents) et à 2,6 milliards d’euros (11,5 pourcents). Après la sixième réforme de l’Etat, ces budgets s’élèvent respectivement à 16,3 milliards d’euros (71 pourcents) ainsi qu’à 6,7 milliards d’euros (29 pourcents) (voir A. MATHOT, politique du marché du travail actif avant et après la réforme de l’Etat, Bruxelles, 2013, p. 22, p. 36).
